Laat ik beginnen met zeggen dat ik nooit een notoire vleeseter ben geweest. Als m’n moeder mij vroeger een karbonade voorschotelde was ik net zo lang aan het kauwen op het vlees als een koe op z’n gras. Het was niet zozeer de smaak waar ik moeite mee had, maar de structuur. Hoe knapperiger het vlees, hoe beter ik het weg kreeg. Mijn vleesrepertoire bestond op een gegeven moment alleen nog maar uit uitgebakken spek en het krokante zwoerd van een speklap. Je begrijpt: dat is niet zo gezond voor een meisje in de groei – en eigenlijk voor niemand.

Krachten nog moeite werd er door m’n moeder gespaard om mij met de pot mee te laten eten, en dat lukte na een tijdje steeds beter. Ik leerde vlees als kip en gehakt eten – al vond ik dat geloof ik nooit echt lekker. De dagen dat er kip en gehakt op het menu stonden at ik dus met de pot mee, de andere dagen kreeg ik extra groenten. Ik was dus al jong een flexitarische eter.

Dit eetpatroon ging best lang goed, maar je kunt je voorstellen dat als je ruim twintig jaar alleen maar kip en gehakt eet, de kip en gehakt je wel de neus uitkomen. Ik had er geen trek meer in en toen ik op mezelf ging wonen ging de kip en het gehakt de deur uit… maar het uitgebakken spek kwam terug. Over de risotto, op een boterham met avocado en een zacht eitje; van bacon kreeg ik nooit genoeg. Mijn huid daarentegen werd er ook steeds knapperiger op.

Benieuwd hoe dit verhaal verder gaat? In het volgende deel van 1 jaar vegetarisch lees je over Yvonne’s overgang naar een vegetarisch eetpatroon.